Geschreven door:
Corrie Blaauw
Als je nooit in Beerta komt zal je hem ook niet zien, de oude van oorsprong katholieke kerk, want hij was er al voordat de tachtigjarige oorlog begon.
Wanneer je er voorbij loopt lijkt het wel een slagschip, wanneer je er binnenin staat ook. Maar dan wel een mooi slagschip. Hij is zo mooi, zo mooi gerenoveerd dat je vrijwel alleen het mooie van het oude Godshuis ziet. En toch, het minder mooie heeft meer mijn interesse, dat vind ik weer mooi. Ik bedoel het als een oud landhuis dat snakt naar onderhoud. Zo’n huis geeft vaak een vervallen indruk waarbij de sfeer van eerdere bewoners is achtergebleven. Zodra je de boel opknapt wordt alles nieuw, ook al blijft het oude oud. Een kerk vind ik mooi wanneer zij een vervallen indruk geeft. Zij ademt dan de sfeer van vergane rijkdom, burgerleed en niet meer bestaande doctrines. Ik ruik dan het oude zweet van kerkgangers die het bestaan van sanitair niet kenden. Ik zie de oude ramen die de kerk nu beschermen tegen wind. Ik zie in verbeelding ook de eerdere lichtopeningen toen de bouw nog maar net was voltooid. Ik zie ook de afgebeulde werklieden, die blij waren met hun werk. Ja tot hier… Ik zie van alles maar ik weet niet of het werkelijk zo was. Ik weet niets, maar niemand weet iets. Alles klopt en is ook weer niet waar. Gelukkig word ik rondgeleid door hen die ook niet alles weten. Die net als ik, niet kunnen weten. Alleen dat weten wat mogelijk is. Ik maak deel uit van een groep die wordt rondgeleid.
De kerkzaal is groot en heeft in het midden de stoelen staan. Als enige ga ik op een van de voorste stoelen zitten. De overige bezoekers blijven staan. Ben ik oneerbiedig? Nee, ik probeer me thuis te voelen, met hen die voor mij aan op deze plaats hebben gezeten. Dat lukt natuurlijk niet. En dat geeft ook niet, want je moet ook niet bang worden. Want dat zou ik worden wanneer ik op die stoel, met verder met niemand om mij heen, de nacht zou moeten doorbrengen. Zoveel autoriteit heeft de kerk voor mij nog wel. Immers, ik ben een kind van mijn opvoeding. Ik vraag naar de oude graven in de kerk en aan mij wordt uitgelegd dat ze er wel zijn maar niet op de plaats waar ik ze had verwacht. Dit maakt de kerk spannender, mysterieuzer, want ik ga fantaseren dat ik er niet bovenop moet staan. Ik vind het niet zozeer gevaarlijk, maar oneerbiedig. En misschien sta ik er al bovenop.
We mogen ook even naar boven. Via de zolderachtige trap, waarop het verstandig is je vast te houden, komen we uit bij het orgel. Geen kunstwerk dat in een museum thuishoort, maar een gereedschap waar vele organisten met zorgvuldigheid mee hebben gewerkt. Het orgel toont zijn leeftijd. Het is oud maar moet nog vele jaren ouder worden. De authentieke stem van generaties moet misschien een nieuwe jas, maar zijn oude is nog zo mooi. Laat hem.
Een paar meter verderop staan er stoelen opgestapeld. Oude stoelen die er nog zijn voor nood. Ze dragen stof maar ademen nog steeds. Ze zijn al een tijdje niet gebruikt, maar maken deel uit van de kerk. Het zijn maar gewone stoelen en toch zijn ze mooi. Ze kunnen gelukkig niet praten.
Weer beneden gekomen vraag ik me af waarom ik deze kerk zo mooi vind. Maar als ik eerlijk ben weet ik dat wel. Soms weet ik het. Maar mijn bewondering wordt onderbroken, want de excursie is ten einde. Ik heb meer gevoeld dan geluisterd en ik heb ook nog niet alles gezien. Ik kom nog weer eens terug en wil dan opnieuw weten waar de graven liggen.
Rob Rosendahl
Wilt u nog meer blogberichten lezen? Ga dan naar de pagina Nieuws.